Evaluatie rijpingsmethoden Kleirijperij
Author(s) |
E. Meshkati Shahmirzadi
|
W.R.L. van der Star
|
K.H. Wesdorp
Publication type | Report Deltares
Bij Delfzijl is de Pilot Kleirijperij uitgevoerd als onderdeel van het programma Eems-Dollard 2050 (ED2050), waarin overheden, natuur- en milieuorganisaties en bedrijven samenwerken aan versterking van de natuur, economie en leefbaarheid. Vanuit ED2050 is er de ambitie om langdurig minimaal één miljoen ton droge stof per jaar aan het Eems-Dollardestuarium te onttrekken. De Pilot Kleirijperij is opgezet om te onderzoeken of kleirijping in slibdepots rendabel kan plaatsvinden en daarmee een bijdrage kan leveren aan de grootschalige slibonttrekking uit het Eems-Dollard estuarium. De Pilot Kleirijperij richt zich specifiek op:
1. Het ontwikkelen van kennis en (innovatieve) methoden waarmee slib in betrekkelijk korte tijd in klei van een bepaalde kwaliteit kan worden omgezet (=onderzoeksdoel);
2. Het daadwerkelijk leveren van de benodigde hoeveelheid dijkenklei aan het proeftracé van het demonstratieproject Brede Groene Dijk (= productiedoel).
De pilot bestaat uit 2 locaties waar een kleirijperij is ingericht. Eén van deze locaties lag binnendijks, naast het havenkanaal van Delfzijl en werd gevuld met slib uit de slibvang van die haven. De andere kleirijperij lag buitendijks op de kwelder, enkele kilometers oostelijker. Deze kleirijperij werd gevuld met materiaal uit polder Breebaart. Voor het onderzoeksdoel zijn deze pilots opgedeeld in proefvakken, waarin verschillende rijpingsstrategieën zijn getest. Daarvoor is steeds 1 standaard-vak gekozen, waarna variaties op dit standaard-vak zijn beschreven. De toegepaste variaties waren:
• Aanbrenghoogte (laagdikte)
• Vulslagen
• Inzaaien
• Aanwezigheid van een drainerende onderlaag
• Verzoeten met zoet water uit de omgeving
• Meer en minder bewerken
Na inbrengen van het slib begon een rijpingsperiode, waarin eerst het water werd verwijderd door bezinking en consolidatie. Het aanwezige zout verdween met het water dat door afstroming werd verwijderd. De zoutconcentratie verlaagde pas nadat door ontwatering voldoende (krimp)scheuren waren ontstaan of door omzetten voldoende kleine brokken ontstonden, dat uitwisseling met regenwater mogelijk was. In de laatste fase nam ook organische stof af. Het geproduceerde materiaal voldeed aan de eisen gesteld in de Technische Richtlijn Klei voor dijken, met uitzondering van de gestelde eisen voor zoutgehalte en organische stofgehalte. Aanvullende proeven (de aanleg van een Proefdijk op de kwelder, en erosiebestendigheidsproeven in de Deltares Deltagoot) gaven echter wel aan dat het materiaal geschikt was voor toepassing in een dijk. De vloeigrens nam sterk af tijdens het rijpen, wat betekent dat het volume water dat moet worden verwijderd om de vereiste consistentie-index te verkrijgen hoger is, dan op basis van initiële monsters kan worden verwacht.