Advies afgraven kwelder Holwerd t.b.v. verminderen baggerbezwaar
Auteur(s) |
B.P. Smits
|
C.H. Meijers
Publicatie type | Rapport Deltares
Eén van de te onderzoeken no-regret maatregelen uit de Verkenning Bereikbaarheid Ameland 2030 om op korte termijn de baggervolumes voor de vaargeul Holwerd-Ameland te beperken is het aanpassen van het kwelderonderhoud. Het idee is dat het kombergingsvolume vergroot wordt door een gedeelte van de kwelder(s) bij Holwerd af te graven, waardoor het baggerbezwaar mogelijk kan worden gereduceerd. Het doel van dit rapport is om het te verwachten effect van deze kwelderafgraving op het baggervolume in de vaargeul Holwerd-Ameland te bepalen en advies te geven over de omvang van een mogelijke afgraving.
Aan de hand van hydrodynamische modelsimulaties met het D-HYDRO model van de Nederlandse Waddenzee (inclusief lokale verfijning van de vaargeul Holwerd-Ameland) wordt bekeken of de toename in het kombergingsvolume ten gevolge van een afgraving van de kwelders leidt tot een significante toename van het geuldebiet. Een dergelijke toename van geuldebiet moet leiden tot een afname van sedimentatie in de vaargeul en dus een afname van het baggerbezwaar (Figuur 1-1).
In dit rapport zijn twee afgraafscenario’s beschreven. Een afgraving van de kwelders tot het niveau van 1960/1970, zowel ten westen als ten oosten van de veerdam bij Holwerd, leidt volgens onze modelresultaten tot een minimale toename (+3%) van het getijgemiddelde geuldebiet tijdens vloed aan de westzijde van de geulstaart (tot VA33) en zelfs een afname (-5%) van geuldebiet in het middelste en oostelijke gedeelte van de geul omdat het water nog voor de veerdam de geul verlaat en de afgegraven kwelder op stroomt. Wel neemt het geuldebiet tijdens eb substantieel toe (+11%). Een afgraving tot hetzelfde niveau van 1970, maar enkel ten oosten van de veerdam, veroorzaakt nauwelijks effect op het geuldebiet tijdens vloed en slechts 3% toename van het gemiddelde ebdebiet. Beide afgravingen leiden niet tot een sterke toename van stroming door de geul, maar vooral tot extra stroming over de platen.
Verder blijkt uit de modelresultaten dat het kombergingsvolume en het geuldebiet niet volledig gekoppeld zijn. Vooral tijdens hoogwater vindt toe- en afstroming voor een belangrijk gedeelte plaats over de platen (Figuur 1-1). Slechts ca. 20% van de toestroom naar het lokale kombergingsgebied vindt plaats door de geul. Daarnaast komt bij de gemodelleerde afgraving de extra toestroom vooral over de platen, waardoor de relatieve bijdrage van de geul in het vullen van het gebied afneemt. Hierdoor is de maatregel veel minder effectief dan gedacht op basis van eerdere studies, die gebaseerd zijn op empirische relaties waarbij kombergingsvolume en geuldebiet direct gekoppeld zijn.
Alleen bij een kwelderafgraving aan beide zijden van de veerdam wordt een significant effect op de ebstroming geconstateerd. Dit zou potentieel het baggerbezwaar kunnen verkleinen doordat er grotere stroomsnelheden in de geul optreden. Echter neemt de vloedstroming in de geul voor de veerdam bij deze afgraving juist af, waardoor de sedimentatie lokaal kan toenemen. Bij de meer realistische afgraving (zowel op basis van de technische uitvoerbaarheid als de schaalgrootte), enkel ten oosten van de veerdam, is de toename in ebstroming veel kleiner. Het baggerbezwaar zal voor deze afgraving niet afnemen. De conclusie is dan ook dat onrealistisch grote afgravingen benodigd zullen zijn om een waarneembaar effect op het geuldebiet te hebben. Mogelijk leidt een dergelijke grootschalige afgraving daarmee tot een reductie van baggerbezwaar, maar door veranderde stromingspatronen kan het baggerbezwaar lokaal toenemen. Bovendien kunnen deze grootschalige afgravingen potentieel grote ongewenste effecten initiëren door de gewijzigde stromingspatronen, zoals geul- en plaatveranderingen en voldoen daarmee waarschijnlijk niet als een no-regret maatregel.