Karakterisatie van negen KRW-Maasoevers
Auteur(s) |
E. van der Deijl
Publicatie type | Rapport Deltares
In 2015 zijn als onderdeel van de Kaderrichtlijn Water (KRW) een aantal oevers langs de Maas (deels) weer natuurlijk gemaakt door de oeverbescherming te verwijderen tot verschillende niveaus. De verwachte erosie wordt op negen van deze oevers gemonitord middels metingen en observaties van de oevereigenschappen en de bodemligging zowel boven als onder water. Daarnaast kunnen de metingen worden gebruikt om de erosiemodellen te valideren en ijken. Deltares is gevraagd om de negen Maasoevers opnieuw te karakteriseren op basis van het foto- en filmmateriaal van zowel de situatie in 2016 als die in 2021. Hierbij is specifiek gelet op de historische situatie, het oevermateriaal, de aanwezigheid van grind op het oeverstrand, restanten steenbestorting en brokken erosieproducten. De oevereigenschappen zijn op kaartbeelden van de oevers aangegeven. Daarnaast zijn de oevers onderverdeeld in deeltrajecten op basis van de beschrijving en deze kaartbeelden. Per oeverdeeltraject zijn de oevereigenschappen samengevat.
Vervolgens is een schema gemaakt om specifiek naar de verschillen in erosiesnelheid en het oevertalud van een aantal deeltrajecten te kijken. Doordat tussen de genoemde deeltrajecten steeds slechts 1 parameter van invloed verandert, kan het relatieve effect worden bepaald van 1) het oevermateriaal (zand versus klei of grind); 2) de oeverhoogte ten opzichte van het stuwpeil (hoog versus laag), 3) de dynamiek (binnenbocht versus buitenbocht); 4) het ontwerp (niveau van ontstening volgens NVO, NVO+, of NO); en 5) het wel of niet afgraven. Daarnaast is ook een tabel gemaakt die voor elke sectie van 100 m alle eigenschappen samenvat. Deze eigenschappen zijn bovendien opgenomen in een .shp van alle oeversecties en kunnen worden gebruikt voor verdere analyses van de erosie van deze secties. Aanbevolen wordt om voordat nieuwe natuurlijke oevers worden “ontworpen” een schouw van de oever plaats te laten vinden en hierbij vooral te letten op de lokale variaties in: de aanwezigheid van grind; de aanwezigheid van steenbestorting hoger op de oever of juist lager op het onderwatertalud; de aanwezigheid van historische elementen (bakenbomen, voormalige kribben); en grote variaties in hoogte langs de oever. Met deze informatie kan een oever beter gekarakteriseerd worden en beter worden onderverdeeld in deeltrajecten. Ook kunnen eventuele erosie-hotspots later sneller verklaard worden.