Zelf grondwater meten
Hoe hoog of laag staat het grondwaterpeil op jouw perceel? Te hoge of te lage grondwaterstanden kunnen voor schade zorgen. Met onderstaande instructies kun je zelf het grondwaterpeil meten en ontdekken hoe dit peil verandert door bijvoorbeeld regen, droogte of door bouwwerkzaamheden bij jou in de buurt.
Wat is grondwater?
Grondwater is meestal geïnfiltreerd regenwater dat in de bodem is gezakt. Waar verzadiging optreedt (alleen water en geen lucht tussen de sedimentkorrels), is de grondwaterstand ofwel het grondwaterpeil. Het water eronder heet grondwater. Het grondwater kan ook worden aangevuld vanuit sloten, kanalen, meren en rivieren.
De grondwaterstand wordt bepaald door:
- Infiltratie van regen- of oppervlaktewater en door verdamping
- De doorlaatbaarheid van de bodem en ondergrond
- De afstand tot oppervlaktewater (sloten, kanalen)
- Mogelijk door opstijgend grondwater (kwel)
- Het oppompen of infiltreren van water
Begin zelf met meten van grondwater
Hieronder leggen we in 6 stappen uit hoe je zelf het grondwater in jouw buurt kunt meten.
Stap 1: Een representatieve locatie bepalen
Kies een locatie op zo groot mogelijke afstand van een sloot, greppel of drainagebuis in een zone met homogeen landgebruik bijvoorbeeld plantsoen, grasveld of tuin. Zorg ook dat je niet onder of vlak bij een boom of grote struik meet. Hou zo ruim mogelijke afstand tot bebouwing tenzij je juist de grondwaterstand bij je huis wilt weten.
Eventueel kun je het grondwatermeetpunt ook onder verhard oppervlak installeren, door een straattegel te verwijderen, bijvoorbeeld op een schoolplein. Is het niet in je eigen tuin zorg dan wel dat je toestemming hebt van de grondeigenaar.
Stap 2: Benodigd materiaal
Om een grondwatermeetpunt te maken heb je nodig:
- Een PVC-buis met een diameter van 2 cm en lengte van minimaal 2 m. Als de grondwaterstand dieper ligt kan een verlengstuk van 1-2 m worden gebruikt.
- Twee afsluitdoppen voor de PVC-buis. Eén dop om de onderzijde van de buis permanent af te dichten en één dop om de bovenzijde (niet permanent) af te dichten
- Grof zand om rond het filter aan te brengen en rondom de beschermsteen
- Een beschermsteen (bijv. hol betonblok 20x20x20 cm) om het bovenste stuk van je peilbuis te beschermen
- Een afdeksteen voor op de beschermsteen om je peilbuis te beschermen
- Een stevige (panty)kous van ruim 1 m lang. De kous moet wel water doorlaten maar geen zand. Deze moet rond het filter worden aangebracht om de instroom van sediment te voorkomen.
- Tiewraps of tape om de pantykous vast te kunnen zette
- Waterspiegelmeterplopper (dompelklokje) met meetlint
- Een witte vuilniszak om de grond van de boring op uit te leggen
- Grondboor (minimaal 2 meter lang, op zandgronden extra verlengstukken)
- Een zaag of een boormachine om perforaties in de buis te maken.
Stap 3: Maken grondwatermeetbuis
Maak vanaf 10 cm van de onderkant van de buis een grondwaterfilter van 100 cm lang door links en rechts van de buis smalle gleuven 1-2 mm (zaagbladbreedte) in te zagen of heel veel kleine gaatjes (1-2 mm) te boren. In de onderste 10 cm van de buis mogen geen gleuven of perforaties zitten. Dit gedeelte is nodig voor bezinking van vuil in de meetbuis.
Breng daarna de permanente dop aan de onderzijde en zorg dat deze goed vast zit, eventueel met lijm. Deze mag niet los raken. Dit is nodig om instroming van sediment te voorkomen.
Vervolgens doe je de filterkous om de PVC-buis ter hoogte van alle gleuven en zet je deze bovenaan vast met tape.
Maak in de afsluitdop voor de bovenzijde een klein (1-2 mm) gaatje, zodat er wel luchtcontact is, maar regen niet naar binnen kan stromen en zet deze dop op de bovenkant van de PVC-buis. Je grondwatermeetbuis is nu klaar.
Stap 4: Installatie grondwatermeetbuis
Installeer je grondwatermeetbuis bij voorkeur in de zomer (augustus, september), omdat dan de grondwaterstand het laagst ligt.
4.1 Boring
Met behulp van een grondboor maak je een boring tot onder de grondwaterstand; minimaal 2 m diep.
Bij extreem lage grondwaterstanden zal je dieper moeten boren. Bestaat de ondergrond uit veen, klei en leemrijk zand dan is dit goed te doen. Wanneer je ondergrond uit grover zand bestaat, zal je flink je best moeten doen. Let op, zorg dat je de grond uit de boring netjes op volgorde neerlegt op de witte plastic zak, zodat je dat later kan beschrijven.
4.2 Beschrijven van je boring
Pak je witte vuilniszak en rol deze op de grond uit (eventueel vergroten door deze te verknippen) om de grondmonsters systematisch – van boven naar beneden- uit te leggen. Deze ‘uitleg’ aan het einde fotograferen en beschrijven. Bij de beschrijving eerst de diepteligging van belangrijkste overgangen aangeven. Deze overgangen kunnen verschillen in sediment zijn – zand, klei, veen- , maar ook in kleuren.
Het optreden van roestverschijnselen geeft al direct een idee van de grondwaterfluctuatie. Dit is de gemiddeld laagste grondwaterstand. Vaak zijn er drie type roestzones te onderscheiden:
- Vanaf maaiveld een zone zonder roestvlekken. Deze ligt boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand
- Een zone met roestvlekken. Dit is de zone tussen de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstand
- En hieronder weer een zone zonder roestvlekken, omdat deze zich altijd in het grondwater bevindt en er geen lucht bij kan komen om roest te vormen. Dit is de gemiddeld laagste grondwaterstand. Deze zone is bij zand en klei vaak bleekgrijs, maar kan ook lichtbruin of anders gekleurd zijn. Deze grenzen zijn interessant bij het grondwater onderzoek.
Eventueel kunnen de grondmonsters in plastic zakjes worden bewaard om later te onderzoeken op korrelgrootte, type sediment, etc.
4.3 Grondwatermeetbuis
Pak je grondwatermeetbuis en duw deze met de filterkous aan de onderkant naar beneden tot het einde van je boring. Doe dit zo snel mogelijk na de laatste booractiviteit. Het boorgat kan namelijk dicht storten.
Vul voorzichtig de onderste meter op met het grove zand. Dit zand is een filterlaag. Gebruik een ijzeren of houten staaf om de ingebrachte grond aan te drukken. Als er alleen zand is aangeboord kan de rest (bovenzijde) ook worden aangevuld met zand. Als er veen of kei is aangeboord dan moet de rest (bovenzijde) zoveel mogelijk met deze klei worden opgevuld om instroming van regenwater te voorkomen.
Maak met een schep rond de bovenzijde van de meetbuis een vierkante uitsnede van ca 10 cm onder het maaiveld. Breng de beschermsteen rond de PVC-buis aan en vul het op met grof zand. Zaag de buis af zodat die onder de top van de beschermsteen komt. Leg er vervolgens een deksteen op.
Stap 5: Meten
Grondwaterstanden worden ten opzichte van maaiveld gepresenteerd. Om dit straks ook voor jouw meting te kunnen doen bepaal je eerst de hoogte van ‘bovenkant buis’ ten opzichte van het maaiveld. Noteer deze gegevens.
De eenvoudigste en goedkoopste manier om de grondwaterstand te meten is met behulp van een plopper/dompelklokje. De plopper is een hol buisje dat een “plopgeluid” maakt wanneer deze het grondwater raakt. De plopper hangt aan een meetlint, en kan bij verschillende firma’s worden aangeschaft.
Laat je plopper in de buis zakken om te gaan meten. Zodra je een eerste ‘plop’ hoort, is de grondwaterstand ongeveer bereikt. Beweeg de plopper op en neer rond deze grondwaterstand. Hoe dichter bij het grondwaterpeil hoe kleiner de beweging. Lees dan je het meetlint af ten opzichte van bovenkant meetbuis.
Noteer de gegevens. Om de grondwaterstand ten opzicht van het maaiveld te weten corrigeer je je meting met het verschil tussen bovenkant buis en het maaiveld. Ligt de buis hoger dan het maaiveld dan haal je het aantal mm of cm er af. Ligt de buis lager dan het maaiveld dan telt je het aantal mm of cm er bij op.
De meetfrequentie is naar keuze. Des te regelmatiger, des te beter. We bevelen een frequentie van minimaal eens in de 14 dagen aan. De dag maakt niet uit, en deze mag ook verschoven zijn.
Het is ook mogelijk om gebruik te maken van sensoren. Deze zijn in aanschaf wel duurder ca. € 500. De sensoren kunnen in de peilbuis worden gehangen en naar believen worden uitgelezen. Om de sensoren uit te kunnen lezen heb je bepaalde software nodig. Gebruik je sensoren dan kun je de grondwaterstand per uur meten. Deze metingen leveren meer informatie over de reactie van de grondwaterstand op een regenbui. Deze sensoren kunnen 5-10 jaar mee zonder verwisseling batterij.
Stap 6: Meetgegevens uitwerken
Alle meetresultaten zet je bijvoorbeeld in een Excel-bestand en werk je uit in een tijd-grondwaterstand grafiek . De meetresultaten kun je ten opzichte van maaiveld of ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil (NAP) worden gerefereerd. Voor de uitwerking ten opzichte van maaiveld moeten de metingen worden gecorrigeerd voor de hoogteligging van ‘bovenkant buis’. De NAP hoogte kan worden geschat met behulp van de Algemeen Hoogtebestand Nederland viewer.
Meetgegevens uitbreiden met neerslagdata
Bij een meer diepgaandere uitwerking kan de grafiek worden uitgebreid met neerslag- en/of verdampingsdata. Deze kun je zelf verzamelen, of je maak gebruik van het dichtstbijzijnde KNMI-meetpunt.
Het kan zinvol of interessant zijn om de grondwaterfluctuatie te vergelijken met:
- Het oppervlaktewaterpeil in de omgeving. Hoeveel is de grondwaterstand hoger of lager?
- De bovenzijde van houten paalfundering indien aanwezig. Houten fundering moet altijd in het grondwater staan anders gaat het hout rotten.
- De aanwezigheid van veen of klei met organische materiaal om de gevoeligheid voor bodemdaling in te schatten. Als veen boven het grondwater raakt verdwijnt het en daalt het maaiveld.
Deze niveaus kunnen dan als horizontale lijnen in de grafiek worden aangebracht.
Veel succes en plezier met het meten van je grondwaterstand en het ontdekken van de verschillen in de loop van de seizoenen!